Gebruiken huisartsen hun eigen richtlijn voor SOLK al voldoende?

Gebruiken huisartsen hun eigen richtlijn voor SOLK al voldoende?

Bron: artikel is afkomstig van solk.nl

In 2013 bracht het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) een richtlijn uit rondom somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten (SOLK). Deze richtlijn geeft huisartsen handvaten voor de diagnostiek en behandeling van SOLK. In de diagnostiek staat bijvoorbeeld centraal alle dimensies van een lichamelijke klacht uit te diepen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van het ‘SCEGS’-model (somatische, cognitieve-, emotionele-, gedragsmatige- en sociale aspecten). Verder wordt geadviseerd terughoudend te zijn met verwijzingen en aanvullend onderzoek en het verloop van de klachten in de tijd te volgen. Ook geeft de richtlijn een stapsgewijs advies rondom de behandeling, bijvoorbeeld verwijzing naar de ggz.

Het hier besproken onderzoek van Kitnikova e.a. uit 2018 richt zich op de vijf jaar na de introductie van de NHG-richtlijn SOLK en bekijkt in welke mate huisartsen de richtlijn volgen bij patiënten met persisterende SOLK. In totaal werd er data onderzocht van 77 patiënten uit 30 verschillende huisartspraktijken (in totaal 1035 SOLK-consulten, gemiddeld aantal van 2-3 SOLK-consulten per patiënt per jaar). De verslaglegging van de consulten werd nagelezen in het elektronisch dossier. Door de beschreven handelingen per patiënt in tijd te vergelijken met de richtlijn kon een idee worden gevormd in welke mate de richtlijn werd nageleefd.

De resultaten laten zien dat de richtlijn deels gevolgd werd. Naast de lichamelijke klacht uitvragen (de somatische dimensie), werd er vaak lichamelijk of aanvullend onderzoek verricht door de huisarts. Veel dimensies van de lichamelijke klachten werden echter uiteindelijk niet uitgevraagd (slechts in 3.5% van de gevallen was er verslaglegging van een volledig SCEGS-model). Ook een gezamenlijk verklaringsmodel werd in de minderheid van de gevallen gemaakt. Er werd frequent medicatie voorgeschreven (24.6%), met name pijnmedicatie. Bij blijvende SOLK werd vaak uitblijven herstel bediscussieerd en soms frequentie van afspraken verhoogd. Patiënten werden weinig doorverwezen naar de ggz (namelijk 0.5% naar een psycholoog en 0.1% naar een psychiater).

De conclusie van de onderzoekers is dat het wenselijk is dat strategieën die meer focussen op luisteren naar de patiënt en hem of haar betrekken in het diagnostisch- en behandelproces (bijvoorbeeld het opstellen van een gezamenlijk gedeeld verklaringsmodel) vaker gebruikt zouden kunnen worden. Ook zouden patiënten vaker doorverwezen kunnen worden voor behandeling van SOLK, bijvoorbeeld in de ggz.

Vanuit de praktijk als huisarts in opleiding herken ik hetgeen in dit onderzoek wordt uitgelicht. Huisartsen hebben vaak hun eigen manieren ontwikkeld van consultvoering. Een verandering hierin is moeilijk en kost tijd, waarschijnlijk meer dan een paar jaar. Ook ontbreekt het soms aan een overzicht voor verwijsmogelijkheden in de regio naar ggz, specifiek gericht op lichamelijke klachten. Steeds meer huisartsopleidingen gebruiken echter de richtlijn in het onderwijs over SOLK, wat mij een goede ontwikkeling lijkt.

Sitnikova K, Pret-Oskam R, Dijkstra-Kersten SMA, Leone SS, van Marwijk HWJ, van der Horst HE, van der Wouden JC. Management of patients with persistent medically unexplained symptoms: a descriptive study. BMC Fam Pract. 2018;19(1):88. 

Olde Hartman TC, Blankenstein AH, Molenaar B, Bentz van den Berg D, Van der Horst H, Arnold IA, et al. NHG Standaard SOLK. Huisarts Wet. 2013;56(5):222.