PRAKTIJKERVARING Het belang van een gedeeld verklaringsmodel bij SOLK

PRAKTIJKERVARING Het belang van een gedeeld verklaringsmodel bij SOLK

Bron: artikel is afkomstig van ALKnieuws.nl

Soms krijgen patiënten met somatisch onvoldoende onverklaarde klachten (SOLK) in de loop der jaren een veelheid aan diagnoses te horen, bedoeld om hun klachten te verklaren. Dit gaat meestal gepaard met een verscheidenheid aan therapieën. Patiënten zien soms door de bomen het bos niet meer. Wat ik dan probeer te doen is een verklaringsmodel vinden dat aansluit bij de beleving van de patiënt en dat meer omvattend is dan alle verschillende ‘deeldiagnoses’.

Mevrouw M. is nu drieëntwintig jaar oud, maar toen ik haar voor het eerst sprak was ze elf. Het meisje van toen is inmiddels uitgegroeid tot een leuke jonge vrouw. Ze straalt vitaliteit uit en maakt goed contact. Het enige is dat haar lichaam haar vaak in de weg zit. Een recente Vierdimensionale Klachtenlijst (4DKL) scorelijst laat zien dat ze nauwelijks scoort op distress, depressie of angst, maar bij het onderdeel somatisatie scoort ze boven de norm.

Na het met de nodige moeite afronden van de HAVO, heeft ze de PABO gedaan en staat ze nu voor de klas, voltijds, maar meer dan drie dagen houdt ze niet vol. Het weekend gebruikt zij om weer bij te komen van alle vermoeidheid die het werk haar oplevert. Ze heeft wel een vriendje, maar van uitgaan komt het niet. Standaard gaat ze vroeg naar bed. Ze heeft in de loop van de tijd al veel zorgverleners geraadpleegd. Paramedici, huisarts, psycholoog, specialisten, alternatieve genezers. Iedereen was betrokken, en een ieder vond wel een ‘diagnose’. Ze heeft er in de loop van de jaren heel wat verzameld, variërend van een scheef staand bekken tot dystrofie aan de pols. En wat ze ook doet – pillen en poeders slikken, zich een slag in rondte trainen bij de diverse therapeuten – de klachten blijven haar in de weg zitten.

Het verhaal begint in 2002 met buikpijn en een bewezen infectie met giardia in de darmen. Omdat ze na adequate behandeling toch moe blijft, waar ik geen oorzaak voor kan vinden, bezoekt ze ook een osteopaat en een mesoloog. De mesoloog denkt aan een allergie voor koemelk; maar weglaten van de koemelk leidt niet tot verbetering. Een osteopaat denkt dat de lever niet goed werkt.

In 2008 is er een periode met onbegrepen duizeligheid, moe en flauwvallen, klachten waar bij nader onderzoek geen verklaring voor gevonden wordt. Naar aanleiding van een enkeldistorsie bezoekt zij de fysiotherapie en een sportarts i.v.m. aanhoudende klachten van de aangedane enkel. Diagnose: ‘chronische enkelklachten na distorsie.’

In 2010 start zij met de PABO wat gepaard gaat met veel vermoeidheid. Ze bezoekt in die tijd ook een psycholoog. Na een mild trauma capitis is zij wekenlang thuis met vermoeidheidsklachten en een verminderde concentratie. Vanwege de – dan al twee jaar durende – enkelklachten bezoekt zij de pijnpoli en een revalidatiearts. Diagnose: chronisch regionaal pijnsyndroom (voorheen dystrofie) en lichte hypermobiliteit.

In 2012 bezoekt komt zij bij mij vanwege schouderklachten en dyspnoe. Ik kom niet verder dan het syndroom van Tietze (somatisch onvoldoende verklaarde pijn van de borstkas) en mogelijk hyperventilatie. Omdat de moeheid haar opleiding en werk in de weg zitten, bezoekt zij de internist. ’Moeheid zonder onderliggende oorzaak’, schrijft de internist in zijn ontslagbrief. Ook aan de lever wordt geen afwijking gevonden. Daarna bezoekt zij op eigen initiatief een haptotherapeut.

Na een val met snowboarden heeft zij in 2014 langdurig last van rug en bekken. De bezochte fysiotherapeut constateert dat de heup scheef staat en zet het bekken recht. Een orthopeed stelt bovendien de diagnose: ‘bursitis trochanterica’, waarvoor hij een lokale injectie geeft. Omdat de rugklachten aanhouden, bezoekt zij nu ook een rugcentrum, dat tot de conclusie komt: ’Lage rugklachten met instabiliteit L5-S1 bij licht degeneratieve afwijkingen.’ Daarop volgt een intensieve behandeling, twee keer per week.

Begin van dit jaar bezoekt mevrouw M. mij met plotselinge pijn en verstijving van beide benen, die spontaan ontstaan in bed. We filosoferen met elkaar over de mogelijke oorzaak van de klachten. Patiënte denkt dat de pijn uit de rug komt. Ik stel een ander verklaringsmodel voor: sensitisatie. Ik leg haar uit dat het erop lijkt dat na een relatief mild trauma bij haar de pijnprikkels ‘op hol slaan’ en dat ze meer pijn ervaart dan bij de omstandigheid zou passen. Patiënte en moeder hebben hier zelf ook al wel eens aan gedacht, dus de verklaring lijkt goed aan te sluiten. We overleggen wat we verder kunnen doen. Ik stel een psycholoog voor die verstand heeft van dit soort klachten, maar patiënte wil liever terug naar de haptotherapeut in wie zij veel vertrouwen heeft. Prima. Met haar goedvinden bel ik deze therapeut om mijn verklaringsmodel toe te lichten en gelukkig kan de therapeut zich vinden in mijn visie. We zitten op één lijn. Dat laatste is denk ik erg belangrijk. Hoe verwarrend moet het zijn om bij allerlei zorgverleners, met de beste bedoelingen overigens, voor een beperkt aantal klachten zoveel verschillende diagnoses en verklaringsmodellen te horen en daarmee weer een veelvoud aan therapeutische interventies.

Ik denk dat het van groot belang is dat zorgverleners zoveel mogelijk dezelfde taal spreken. Een eenduidig verhaal. Een verklaringsmodel dat voor arts en patiënt acceptabel is. Het is wenselijk om het gekozen model zo snel mogelijk te presenteren wanneer duidelijk wordt dat het om SOLK gaat. Dus veel eerder dan in de beschreven casus. Juist bij SOLK is er een grote kans dat patiënten in een verwarrend labyrint terecht komen. Vroegtijdige herkenning van onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten en een gemeenschappelijk gedragen verklaringsmodel waar patiënt en arts zich in kunnen vinden, verdienen aandacht en aanbeveling. Zowel de patiënt als de huisarts worden uiteindelijk allebei gelukkiger hiervan.

David Bentz van den Berg, huisarts.