20 Jan Psychologische uitkomsten na de behandeling van SOLK bij kinderen en adolescenten: ouders betrekken?
Psychologische uitkomsten na de behandeling van SOLK bij kinderen en adolescenten: ouders betrekken?
Bron: artikel is afkomstig van solk.nl
Er wordt geschat dat een derde tot meer dan de helft van de kinderen en adolescenten met Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK) ook psychologische problemen heeft. Voorbeelden hiervan zijn angst- en depressieve klachten. Bij de meeste studies die gedaan zijn naar effectieve behandelingen voor kinderen en adolescenten met SOLK zijn de belangrijkste uitkomsten vermindering van lichamelijke klachten of verbetering van functioneren. Vermindering van bijkomende psychologische problemen wordt niet altijd gemeten of is alleen een secundaire uitkomstmaat. Aangezien psychologische problemen er voor kunnen zorgen dat patiënten niet herstellen van de lichamelijke klachten, is het belangrijk om te onderzoeken welke interventies er voor zorgen dat ook psychologische problemen verholpen kunnen worden.
O’Connell e.a. (2019) hebben een systematische review verricht naar het effect van psychologische interventies voor kinderen en adolescenten met SOLK in het verbeteren van psychologische klachten. Alleen gerandomiseerde en gecontroleerde studies werden geïncludeerd in het literatuur onderzoek. Er werden totaal 18 studies geschikt bevonden, waarin totaal 1396 kinderen en adolescenten werden behandeld. Interventies waren bijvoorbeeld cognitieve gedragstherapie (individueel en in een groep) of biofeedback training. In de studies werden kinderen behandeld met een verscheidenheid aan lichamelijke klachten, o.a. spanningshoofdpijn, chronisch-vermoeidheidsyndroom, fibromyalgie, functionele buikpijn en chronische pijn. Er werden verschillende controlecondities gebruikt, zoals wachtlijst, educatie, zelf-monitoring of intensieve medische behandeling. Vooral zelfrapportage vragenlijsten werden gebruikt om angst- en stemmingsklachten te meten.
Er was geen verschil in psychologische uitkomsten tussen Individuele cognitieve gedragstherapie en biofeedback vergeleken met controle groepen. Bij zes van de zeven studies naar cognitieve gedragstherapie waarbij ouders werden betrokken in de behandeling, werd wél vermindering van psychologische problemen gezien. Ouders werden bijvoorbeeld geadviseerd over de manier van reageren op het ziektegedrag van het kind en over het verbeteren van de communicatie.
Het is lastig om uit deze systematische review een eenduidige conclusie te trekken, omdat in een heterogene groep patiënten verschillende behandelingen verricht werden. Er kon daarom gen meta-analyse verricht worden. De belangrijkste bevinding van de auteurs is dat er nu nog te weinig gezegd kan worden over welke interventie succesvol is in het behandelen van kinderen en adolescenten met SOLK gericht op verminderen van psychologische problemen.
Toch wekt de bevinding over het effect van ouderparticipatie in de behandeling mijn interesse. Dit zou in toekomstig onderzoek verder onderzocht moeten worden, maar is wel al iets dat in de praktijk bruikbaar kan zijn. Alle behandelaren die te maken hebben met kinderen en adolescenten weten dat de ouder-kind interactie een essentiële factor is in het biopsychosociale verklaringsmodel. Daarom lijkt het belangrijk er standaard aandacht aan te besteden in de behandeling van SOLK bij kinderen en adolescenten.
Dr. Maartje van den Berg is kinderarts in het Haaglanden Medisch Centrum.