22 Jan Verschillen in persoonlijkheid bij patiënten met psychogene niet-epileptische aanvallen en functionele bewegingsstoornissen
Verschillen in persoonlijkheid bij patiënten met psychogene niet-epileptische aanvallen en functionele bewegingsstoornissen
Bron: artikel is afkomstig van solk.nl
Functionele bewegingsstoornissen zijn bewegingsstoornissen zoals tremoren, dystonie, loopstoornissen, waarbij er geen sprake is van een onderliggende neurologische aandoening. Psychogene niet-epileptische aanvallen (PNEA) zijn aanvallen die lijken op epileptische aanvallen, maar die echter niet worden veroorzaakt door epileptische activiteit. Zowel functionele bewegingsstoornissen als PNEA zijn subtypes van de functioneel-neurologisch-symptoomstoornis (FNS) ofwel conversiestoornis (DSM-5, APA 2013).
Van functionele bewegingsstoornissen wordt vaak gezegd dat deze ‘psychogeen’ zijn en bij PNEA zit de term ‘psychogeen’ zelfs in de definitie. Het is te simpel om te zeggen dat als er geen eenduidige somatische verklaring is voor de klachten, deze dús psychogeen zijn. In de criteria voor de DSM-5 diagnose FNS zijn psychische factoren dan ook niet vereist. Hoewel sommige patiënten trauma, spanningen of persoonlijkheidsfactoren herkennen als beïnvloedende factoren aan hun klachten, is dit bij andere patiënten juist niet het geval. Voor de primaire behandeling maakt dit ook vaak niet uit: daarin is de primaire focus op het weer controle gaan ervaren over het lijf.
Anderzijds is het wel zinvol om te onderzoeken welke factoren een rol kunnen spelen bij verschillende FNS, omdat we de aandoening dan beter kunnen gaan begrijpen en behandeling hierop afstemmen.
Auteurs van onderstaande case-control studie onderzochten of er voor beide subtypes van de FNS verschillen zijn wat betreft persoonlijkheid of het voorkomen van misbruik in de kindertijd. Hiervoor ondergingen 59 patiënten met een functionele bewegingsstoornis, 43 patiënten met PNEA en 26 gezonde vrijwilligers een aantal neurologische, psychiatrische en psychologische onderzoeken. Er werd onder andere gebruikt gemaakt van de NEO Personality Inventory Revised (NEO-PI-3), de Childhood Trauma Questionnaire (CTQ) en de Traumatic Life Events Questionnaire (TLEQ).
Neuroticisme en consciëntieusheid zijn twee van de vijf karaktertrekken van het persoonlijkheidsmodel “de Big Five”.
Vergeleken met de gezonde controles scoorden beide patiëntgroepen hoger op neuroticisme (emotionele instabiliteit). Wanneer beide groepen onderling werden vergeleken scoorden patiënten met PNEA statistisch significant hoger op neuroticisme maar lager op consciëntieusheid (zorgvuldigheid) dan de patiënten met een functionele bewegingsstoornis.
Een hogere mate van neuroticisme en een lagere consciëntieusheid bij patiënten met PNEA zou kunnen betekenen dat zij gevoeliger zijn voor stressvolle gebeurtenissen en dat zij tegelijkertijd ook een wat afwachtende houding aannemen in het omgaan met deze stressvolle gebeurtenis. Patiënten met PNEA scoorden verder hoger wat betreft depressie- en angstklachten, alexithymie (moeite met het onderscheiden en beschrijven van emoties) en dissociatieve klachten vergeleken met patiënten met een functionele bewegingsstoornis. Ook hadden ze hun meest stressvolle traumatische ervaring op jongere leeftijd ervaren dan patiënten met een functionele bewegingsstoornis.
Deze bevindingen suggereren dat bij de subtypes van de neurologisch-symptoomstoornis er sprake kan zijn van verschillende psychologische profielen. Dit zou van betekenis kunnen zijn bij het optimaliseren van de behandeling voor deze patiënten. Auteurs suggereren dat men hierdoor eerder zou kunnen denken aan een psychotherapeutische behandeling voor patiënten met PNEA en een meer fysiotherapeutische benadering voor de patiënten met een functionele bewegingsstoornis. Of dit ook klopt in de praktijk is niet wetenschappelijk onderzocht.